Koppelkansen: Lessen uit 1ste co-creatie sessie De 9 Straatjes

9 Straatjes

“Leuk, maar uiterst complex”

Deze typering zou op allerlei zaken van toepassing kunnen zijn, maar is bij uitstek geschikt om de opgave te omschrijven waar we hier mee aan de slag gaan: in hoogstedelijke omgeving gezamenlijk werken aan duurzaamheidstransities op het gebied van energie, water en afval. Dat is de uitdaging waarvoor het gebied van De 9 Straatjes, in de historische binnenstad van Amsterdam, staat.

De 9 Straatjes is één van de casusgebieden binnen het Koppelkansen Traject van de gemeente Amsterdam, Waternet en Alliander. Er spelen verschillende maatschappelijke opgaven, maar is er geen eenduidige aanleiding om samen aan de slag te gaan, zoals in Amstelstad en Haven-Stad met de woningbouwopgave. Wel is er sprake van urgentie bij het oplossen van de afval-problematiek: slechts 12% van het afval wordt momenteel gescheiden ingezameld, en het ophalen van de afvalstromen door veel verschillende bedrijven zorgt voor extra vervoersbewegingen in een gebied waar de druk op de openbare ruimte al bijzonder groot is. Ook onderzoek naar en, zo nodig, de vervanging van bruggen en kademuren staat op het programma in De 9 Straatjes. Deze behoren tot het UNESCO werelderfgoed en vertegenwoordigen waarde voor bewoners, bezoekers en toeristen.

Op 10 oktober kwamen betrokken organisaties bij elkaar in de Universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam om de concept-aanpak voor het samenwerkingstraject te doordenken. Specifiek werd er nagedacht over de volgende vragen: 1) Wat zijn implicaties voor het traject als afval leidend is? 2) Wat moet er in de afval-tender worden opgenomen om ruimte te houden voor input vanuit het Koppelkansen traject? En 3) Hoe kan de gemeente het beste haar regisseursrol invullen?

De middag leverde de volgende uitgangspunten en principes op:

1. Urgente opgaven en eindbeeld met elkaar verbinden

Door urgente opgaven in een gebied slim te organiseren kun je ervoor zorgen dat deze bijdragen aan het realiseren van een (breder) eindbeeld. Andersom kan een eindbeeld alleen worden gerealiseerd wanneer je rekening houdt met de huidige situatie en de urgente opgaven die daarin spelen.

In De 9 Staatjes is de inzameling van afval de meest urgente opgave. Om dit vraagstuk op te lossen heeft de gemeente – in de vorm van een pilot – gevraagd om aanpassing van de wetgeving, waarmee de gemeente niet alleen verantwoordelijk is voor huishoudelijk afval, maar ook verantwoordelijk wordt voor de inzameling van bedrijfsafval. Op deze manier kan het inzamelen, ophalen en verwerken van afval efficiënter worden georganiseerd, het aantal vervoersbewegingen wordt beperkt en de leefbaarheid in het gebied wordt vergroot.

Tegelijkertijd is het vanuit het eindbeeld – de zogenoemde “Gracht van de Toekomst” – wenselijk om deze innovatie te bezien in relatie tot lange-termijn doelstellingen op het gebied van energie, klimaatbestendigheid, circulariteit, en stedelijke opgaven zoals de vervanging van bruggen en kademuren. Als je vanuit dit eindbeeld “terug gaat rekenen”, dan wordt de vraag: “Wat kunnen wij nú al aan deze Gracht van de Toekomst bijdragen?” Dat opent nieuwe perspectieven. Je zou bijvoorbeeld de afval-opgave kunnen combineren met de aanleg van een “vacuümsysteem voor GFE-afval” en (op termijn) met “zwart water” van toiletten om zo een “circulair deelsysteem” te creëren. Ook zou je de vervanging van de kademuren en de bruggen kunnen koppelen aan de toepassing van “groene palen” (funderingspalen die dienen als warmte/koude-bron).

Zo kun je een stappenplan ontwikkelen waarin je “iteratief de keten groter maakt” en “steeds een andere asset of stroom toevoegt” (zie figuur beneden). Eventueel kan er ook worden gedacht aan een tijdelijke oplossing (een “Plan B”) die meer tijd en ruimte schept voor een meer innovatieve, integrale oplossing op lange termijn. Op die manier vormt de urgentie van de opgave geen directe belemmering meer om de uiteindelijke “droom te realiseren”, maar draagt de opgave hier juist aan bij.

Om dit mogelijk te maken is het van belang om in de afval-uitvraag een schets mee te geven van de relevante maatschappelijke opgaven waar de innovatieve oplossing op kan aansluiten. De jury-beoordeling kan dan plaatsvinden op basis van de “meerwaarde voor de andere opgaven”. Verder wordt de uitvraag bij voorkeur georganiseerd in de vorm van een prijsvraag. Bij een prijsvraag is de behoefte wel bekend, maar de concrete oplossingsrichting  nog niet. Door een jurybeoordeling wordt het risico van een onduidelijke oplossingsrichting gereduceerd. Een open oplossingsrichting maakt innovatieve vormen van samenwerking met andere spelers in de ondergrond mogelijk. Deze zijn cruciaal zijn bij het bewerkstelligen van “synergie” tussen traditioneel gescheiden sectoren.

2. Van ‘regie gericht op deelbelangen’ naar ‘regie gericht op samenwerking’

Om integraliteit en samenwerking te bevorderen is er een nieuwe vorm van regie op de ondergrond nodig. De huidige regie bestaat uit:

  • Het organiseren van het zoveel mogelijk tegelijkertijd uitvoeren van verschillende werkzaamheden.
  • Het plannen van de werkzaamheden.
  • Het bepalen waar de kabels, leidingen en nutskasten worden geplaatst.
  • Het vaststellen van de uitvoeringsvoorschriften voor de bereikbaarheid, veiligheid, leefbaarheid en communicatie (BLVC).

Stadsregie van de gemeente Amsterdam organiseert deze vier elementen van regie. Belangrijk is dat dit gebeurt binnen het Amsterdamse Coördinatiestelsel, een samenwerkingsverband van netbeheerders en wegbeheerders. De huidige werkwijze is vooral gericht op het tegelijkertijd uitvoeren van wegwerkzaamheden. Werkelijk nauw samenwerken gebeurt alleen bij projecten met een uitzonderlijk forse impact: zogenaamde ‘projectregie bijzondere werken’. Echter, ook binnen projectregie worden nog onvoldoende de koppelkansen benut.

Bij het organiseren van een nieuwe vorm van regie zijn ten minste vier zaken van belang, zo blijkt uit de koppelkansen sessie. Ten eerste moet de samenwerking niet uitsluitend gericht zijn op het ‘tegelijkertijd’ uitvoeren, maar juist ook op de inhoudelijke samenwerking. Om dit te verbeteren is het wenselijk een “Planvormingsoverleg Plus (PVO+)” op te richten, waarbinnen zowel op technische als op inhoudelijke gronden een ontwerp en planning tot stand komt.

Ten tweede is het van belang dat de nieuwe regievorm, meer dan voorheen, uitnodigt tot pro-actief handelen. Dat betekent dat partijen gezamenlijk investeren i.p.v. vasthouden aan het credo ‘samenwerken mag niet meer kosten dan solo werken’. Hierdoor komen de kosten van samenwerking soms teveel bij één partij terecht. Er mag geen financiële straf staan op initiatief nemen, zo is het idee; partijen moeten daarvoor de kosten delen. De voordelen zijn een duurzaam en stabiel ingerichte onder- en bovengrond waar de komende jaren geen werkzaamheden meer te verwachten zijn.

Ten derde moet er een onpartijdige regisseur zijn die de maatschappelijke belangen afweegt tegen de individuele, bedrijfsmatige belangen. Amsterdam kent een onpartijdige stadsregisseur waar het de planning van werkzaamheden betreft. Een dergelijke onpartijdige rol zou ook moeten worden ingevuld voor het ontwerp van de openbare ruimte. Het is hierbij van belang dat alle belanghebbenden vertrouwen hebben in deze onpartijdige invulling. Dit moet worden georganiseerd, bijvoorbeeld door het aanbieden van een escalatiemodel bij knelpunten.

Tot slot zou de rol- en taakverdeling tussen de partijen (beter) kunnen worden afgestemd op de specifieke casus. Hoewel de regietaak duidelijk bij de gemeente ligt, betekent dat niet dat de organisatie van het werk ook door de gemeente moet worden gedaan. Soms ligt het gezien de aard van het vraagstuk meer voor de hand om een andere partij de rol van trekker toe te bedelen. Een dergelijke “gebiedsgerichte aanpak” wordt al toegepast in bijvoorbeeld de Watergraafsmeer Noord en de Rivierenbuurt. Waternet fungeert als trekker in deze gebieden. Zij leggen direct verantwoording af richting de Eigenarentafel.

3. De gebruiker als klant met meerdere gezichten

Het is van belang om “de klant voor wie je het eigenlijk doet” voor ogen te houden: de gebruiker van het gebied en de infrastructuren. De gebruiker is echter niet eenduidig, zo blijkt uit de sessie.

Ten eerste zijn er verschillende gebruikersgroepen. In De 9 Straatjes zijn er zowel bewoners als winkeliers. In tweede instantie komen er in het gebied ook veel bezoekers en toeristen. Deze groepen hebben elk hun eigen gebruiken en behoeftes. Ook hun perspectief op de toekomst van De 9 Straatjes verschilt hoogstwaarschijnlijk.

Ten tweede is de gebruiker ook niet eenduidig in zijn handelen. In het geval dat gedragingen en voorkeuren niet overeenkomen met de voorziene innovatie, dan wordt de bewoner of winkelier soms gezien als een ‘lastige klant’. Zo wordt er bijvoorbeeld vanuit gegaan dat de bewoner bij het verbouwen van zijn pand “toch doet waar ie zin in heeft”. Ook voor afval zou de bewoner slechts “bereid [zijn] om 50 meter te lopen”.

Tegenover dit beeld staat het idee dat de gebruiker zich kan opwerpen als “mecenas van de toekomst”. In dit geval levert de bewoner of winkelier juist een actieve bijdrage aan de transitie, bijvoorbeeld door zijn/haar wensen, voorkeuren en ideeën in het Koppelkansen traject kenbaar te maken, of door zich in te zetten voor een lokale “community” die elkaar helpt bij het verduurzamen van het pand en het gebied.

Wetende de diversiteit in gebruikersgroepen, gedragingen en voorkeuren, luidt de grote vraag: “Hoe krijg je gebruikers gemobiliseerd”? Dit zou wel eens “de grootste uitdaging van de [gehele] transitie” kunnen zijn.

Door | Joeri Naus

Koppelkansen